Inleiding in de gnostiek

23-09-2013 00:00

Inleiding in de gnostiek.   

Door: Robert Persaud.

 

Inleiding

Het woord 'gnostiek' of ‘gnosis’ roept bij menigeen nog veel vraagtekens op. Het gegeven echter dat u een tekst zoekt met de gnostiek als onderwerp  kan betekenen dat gnosis u niet helemaal onbekend is. De laatste jaren verschijnt er steeds meer literatuur over de gnosis; in 1989 verzorgde zelfs de Teleac een interessante cursus hierover en gaf tevens een boek uit. Hier en daar zijn er ook lezingen over de gnosis; een probleem is echter vaak, dat deze over het algemeen niet eenvoudig te volgen zijn of dat zij gehouden worden door bepaalde instituten die zo’n cursus gebruiken om tot lidmaatschap van het instituut te stimuleren. Het is daarom de bedoeling om het begrip ‘gnosis’ duidelijk over te brengen, zonder een compromis te sluiten met de diepgang ervan en zonder een toegangskaartje tot een bepaald instituut.

 

Het Griekse woord ‘gnosis’ kunnen we vertalen met ‘kennis’; niet echter de kennis zoals we dat normaal gesproken kennen, maar een zogenaamde ‘diepere kennis’. Men zegt weleens: ‘kennis van het hart’, of ‘intuïtieve kennis’. In elk geval een vorm van kennis welke niet op louter intellectuele of discursieve wijze verkregen kan worden, omdat het om een hogere kennisvorm zou gaan welke vanuit de geestelijke werelden afkomstig is.

Sommigen zeggen dat het is alsof je uit een diepe slaap wakker wordt of vanuit een blindheid plotseling helder kan zien. Een gnosticus voelt zich dan ook vaak een vreemdeling in de wereld omdat hij ten volle beseft dat het niet om zijn aan de wereld gerelateerde Ik gaat maar om de Godsvonk die hij met zich draagt.

 

 

Het dualisme in de gnosis.

De filosofie van de gnosis begint met de vraag naar de zin en het doel van het menselijk leven op aarde. Wat is de plaats van de mens in de kosmos? Waar komt hij vandaan, waar gaat hij heen? Eeuwenlang pogen de diverse godsdiensten antwoorden te formuleren op deze levensvragen. Men is daarbij vaak zó overtuigd van het eigen gelijk, dat dit keer op keer leidt tot bloedige oorlogen. En dat niet alleen tússen de verschillende godsdiensten, maar vaak ook bínnen de verschillende godsdiensten als het gaat om de interpretaties van de leringen. Bovendien worden de godsdienstige opvattingen vaak gekoppeld aan politieke machtsverhoudingen hetgeen onontkoombaar steeds weer voor problemen zorgt.

Achter iedere godsdienst is een gnosis aanwezig; er is dus een gnosis van het christendom, van de islam, van het hindoeïsme enzovoorts. Het opvallende is echter dat de priester, imam, dominee of rabbi in het algemeen van die gnosis zeer weinig afweten.

Laten we die gnostische visie nu eens gaan bespreken. Ons uitgangspunt zal de westerse gnosis zijn omdat deze dicht bij huis is. Om de gnosis van het Hindoeïsme of boeddhisme te begrijpen en te doorgronden dient men van deze godsdiensten enkele zaken te kennen; in het westen is dat onvoldoende het geval, vandaar dat wij hier de westerse gnosis behandelen.

Het belangrijkste uitgangspunt van de gnostische visie is dat zij uitgaat van twee natuurorden: een stoffelijke, lagere natuur en een geestelijke, hogere natuur. Nu klinkt dit eenvoudig, maar dat is het allesbehalve. De lagere natuur is onderverdeeld in een groot aantal gradaties of ‘sferen’ en de geestelijke natuur staat weer onder vele namen bekend. De sferen van de lagere natuur gaan van laag naar hoog en hebben ook allemaal verschillende aanduidingen. Volgens de gnostische visie is de mens geschapen door een wezen uit die lagere natuur welke een ‘demiurg’ genoemd wordt; deze demiurg wordt in het genesisverhaal aangeduid met ‘De Here’, Jehova of Jahwe, en deze visie, deze stelling,brengt uiteraard direct veel problemen met zich mee.

Want de gewone toehoorder die geen gnostische kennis heeft, krijgt hier even te horen dat God de schepper eigenlijk helemaal niet de eigenlijke God is! Sterker nog: het ons bekende genesisverhaal wordt in de gnostische visie beschouwd als deel 2 van een nog groter verhaal! Als het ware de tweede akte van een groots toneelspel, het Spel der Schepping. Deel I, de eerste akte, zien wij niet meer terug in de ons bekende Bijbel. Maar ze bleef wel bestaan, zoals wij straks zullen zien.

 

De scheppingsmythe

Zo gaat het verhaal dus dat er in de eerste plaats sprake was van eonen, verzelfstandigde eigenschappen van God, die in alle eeuwigheden zichzelf emaneerden, zij kwamen dus uit zichzelf voort omdat zij androgyn (mnl/vrl) van aard waren. De laatste van deze eonen was Sophia, Wijsheid, en deze dacht uit zichzelf ‘een gedachte’, ze wilde ‘als God zijn’, door uit zichzelf een evenbeeld voort te brengen, zonder echter haar mannelijke aspecten daarin te kennen.  Zó’n voortbrenging lag niet in het Godsplan, maar omdat in de goddelijke werelden wil en realisatie van de wil samenvallen, bracht Sophia toch een

wezen voort, die echter volledig afweek van haar beeld, het was in de verste verten dus niet haar evenbeeld, maar een monsterachtig en afschrikwekkend wezen. Zij noemde dit wezen Jaldabaoth, de ‘verwekker van krachten’, en uit schaamte en spijt stootte zij het wezen uit de hemelse sferen tot in de verste uithoeken van het heelal en verborg hem daar in een wolk van licht, waar ze hem op een troon zette.

 

Maar deze Jaldabaoth ontpopte zich als naijverig figuur, zoals hij dat later ook van zichzelf zei, want kort daarop onttrok hij een enorme kracht aan zijn moeder Sophia, teneinde zelf schepper te kunnen worden. Hij liet dat scheppen vervolgens niet lang op zich wachten; overal werd ‘kosmos’,  orde geschapen, licht en duisternis, aarde en zeeën, maar ook ontelbare engelen en machten, hemelen, heersers van hemelen, de twaalf tekens van de dierenriem, de planeten en toen hij dat allemaal volbracht had, openbaarde de allerhoogste Vader zich aan Jaldabaoth en zijn trawanten. Zijn beeld was het beeld als die van de Eerste Mens, en dat beeld spiegelde in het water, waarop Jaldabaoth sprak:

‘Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte dat over de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep hij hem’.

 

Maar nadat het scheppingsproces ten einde was, bleek de mens een passief wezen te zijn en bewegingloos. Om toch de mens tot leven te wekken begon Jaldabaoth in zijn gezicht te blazen; wat hij niet wist, was dat dit eigenlijk de kracht van zijn moeder Sophia was waardoor de mens tot een werkelijk levend wezen werd.

Nu even het bovenstaande eenvoudig samengevat:

  • Door een vergissing verwezenlijkt Sophia een scheppingsgedachte zonder haar wederhelft daarin te kennen.
  • Er wordt een heerser, ook wel demiurg of archont, geschapen om kosmos in de chaos te scheppen.
  • Deze demiurg, ook wel genoemd: Jaldabaoth, Jehovah, Jahwe en nog vele andere namen, steelt nog meer scheppende kracht van zijn moeder Sophia en slaat zelfstandig aan het scheppen.
  • Hij wil de mens scheppen doch die is in eerste instantie levenloos; maar door een list wordt alsnog de levenskracht van Sophia in hem gebracht.

 

Met deze zogenaamde eerste akte van het scheppingsverhaal zijn we aangeland bij een belangrijke bron, want we willen weten waar dit verhaal vandaan komt. Het boek waarin dit beschreven staat staat bekend als het ‘Apócryphon van Johannes’,  ook wel het ‘Geheime Boek van Johannes’ genoemd. Dit boek maakt deel uit van een opgraving in december 1945, toen een ongeletterde boer in Boven-Egypte bij het plaatsje Nag Hammadi bij het zoeken naar teelaarde diep in het zand plotseling op een kruik stootte, waarin zich 13 lederen banden bevonden met daarin 52 geschriften. De boer besefte totaal niet dat hij een van de meest spectaculaire vondsten had gedaan die het gevestigde Christendom op zijn grondvesten zou doen schudden. Dan ontstaat er een geschiedenis van onderzoek, opkoping en omkoping, verdwijning en verschijning, waarbij in het zwarte circuit door allerhande antiquairs goede zaken werden gedaan. Ook kwamen de geschriften in handen van verschillende geleerden, en allemaal probeerden ze de teksten zoveel mogelijk voor zichzelf te houden zodat ze als eerste met de eer zouden kunnen gaan strijken.

 

Professor Gilles Quispel was echter een der geleerden, die samen met de beroemde wetenschapper Carl Gustav Jung ervoor zorgde dat de teksten vertaald werden; ook de naam van James Robinson moet dan genoemd worden want die zorgde ervoor dat in het jaar 1977 eindelijk een integrale vertaling het daglicht zag.

De meest voorkomende opvatting over het ontstaan van deze geschriften is dat de monniken van het nabij gelegen Pachomius-klooster ze daar hadden begraven. In het jaar 367 namelijk had de aartsbisschop van Alexandrië, Athanasius, een paasbrief doen uitgaan waarin hij bepaald had welke geschriften toegestaan waren; de rest was naar zijn mening ketters en het bezit daarvan riskant. De monniken van het Pachomiusklooster hadden echter dit soort geschriften, zoals Het Evangelie van Thomas, het Evangelie volgens Filippus, Het geheime Boek van Jacobus en de Verhandeling over de Ziel.

Met grote behoedzaamheid hebben de monniken toen vele van dit soort geschriften in een grote flinke kruik gestopt en smokkelde deze uit het klooster, waarna ze in het geheim begraven werd aan de voet van een uitgestrekt bergmassief in de buurt. Totdat ze dus meer dan anderhalf duizend jaar later weer opgegraven werd.

 

De geest van de gnosis werd natuurlijk niet begraven; zolang de mensheid bestaat was er dat ene, onbestemde gevoel dat er iets niet klopte aan het leven. Wat is doodgaan? Waar was je voor je geboorte, Waar ga je heen als je dood bent? Waarom lijdt de mens zo? Ziekte, eenzaamheid, verscheuring en gebrokenheid. Het eeuwig opkomen, blinken en weer verzinken. Wat houd ons zo vast aan dit rad van geboorte en dood? Als wij werkelijk serieus zijn en in een goede God geloven, waar komt dan al die dagelijkse ellende vandaan? Sommigen noemend dan de duivel? Welnu, kan God de duivel dan niet aan? Of moeten we wachten op een zogenaamde eindtijd terwijl miljoenen intussen blijven lijden?

 

Een hogere weg...

In de bijzondere symboliek van het Genesisverhaal  horen wij de slang spreken tegen Eva, die voor de vrucht van de Boom in het midden van het Hof staat: ‘Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad’. Welnu, het gevolg is u bekend. Want nadat de ogen van de mens inderdaad geopend werden en hij aldus zijn eigen naaktheid had ingezien, zei God: ‘zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad’. In het Geheime Boek van Johannes zien we over deze kwestie een vraaggesprek tussen Johannes en de Verlosser, zoals Christus daar genoemd wordt. De Verlosser legt daarin uit dat de Boom van kennis van goed en kwaad in wezen een emanatie is van de allerhoogste Vader. En de archont Jaldabaoth ofwel de here God wilde natuurlijk niet dat de mens daarvan zou eten, anders zou hij hem, de heerser, weleens voorbij kunnen streven!

En hierin lag de dramatiek van de naar bevrijding zoekende mens; hij had gegeten van de boom der kennis van goed en kwaad en was een wetende geworden. Om zijn uiteindelijke macht te kunnen behouden verdreef de Here God – dus Jaldabaoth – de mens en maakte de boom des levens onbereikbaar door deze te bewaken met engelen die vlammende zwaarden heen en weer bewogen zodat de toegang vooralsnog onmogelijk werd.

 

En zo leefde de mens verder, een drager van een goddelijke vonk, neergestort uit een eeuwige, goddelijke oorsprong en gevangen in de wereld van streven en strijd.  Gnosis is dan: de bevrijding zoeken door kennis over zijn oorsprong, zijn goddelijke oorsprong. Maar hoe kom je aan die kennis, aan die gnosis? Is die in een boek te vinden of in een sekte of in een kerk? Niets van dat alles. Die kennis daalt neer op het moment dat de ziel de wanhoop van haar aardse bestaan, haar onwetendheid en de beklemming van haar gevangenis ervaart. Alleen op zo’n moment kan de ziel loskomen van haar aardse illusies en haar waanvoorstellingen. Je vindt de antwoorden op de levensvragen dus niet in de gevestigde godsdiensten, omdat zij allen het werk zijn van de demiurg, de valse god, die de macht onttrok aan de Allerhoogste en zichzelf een wereld schiep, inderdaad gelijk aan zichzelf: vol weerzin, lijden en egocentrisme.

 

Maar de mens blijft tweevoudig, sterfelijk naar zijn natuur, en onsterfelijk naar zijn Goddelijke ziel. Of anders gezegd: je bent enerzijds een schepsel van de aardse schepper, en anderzijds draag je de Godsvonk in je die de aardse schepper ver voorbijstreeft.

Daarom sprak de Apostel Paulus de woorden: Ik wijs je een weg, die nog veel verder omhoog gaat.

Zijn onderwijs in de gnostische kennis, zoals hem dat vergund en mogelijk was, geeft hij vaak verhuld, teneinde niemand voor het hoofd te stoten. Zo spreekt hij in een van zijn brieven aan de Korinthiërs over een ‘geheimenis’ wat hij met zich meedraagt, én hij noemt het de ‘verborgen wijsheid Gods’.

De Apostel Paulus spreekt dan over de Allerhoogste Vader, zoals die ook door Jezus de Heer aan ons uitgelegd werd. Hij legt uit, (I Kor. 2:11) dat het alleen de eeuwige Godsvonk is, die jou in staat stelt om inzicht te krijgen in het wezen van God. Ervaar je die Godsvonk niet, ben je nog helemaal bezoedeld in de oude staat van de letters in plaats van in de nieuwe staat van de geest (Rom.7:6), dan wordt je een ongeestelijk mens genoemd, (I Kor. 2:14) die onmogelijk deze diepgaande gnostische wijsheid kan aanvaarden; voor zo’n mens is dit alles dwaasheid, zegt hij (I Kor.2:14) omdat dit slechts geestelijk te beoordelen is. 

 

 

Gnosis in de praktijk

Graag zet ik met u weer een stap naar het hedendaagse praktijk: hoe kunnen wij de gnosis vandaag de dag het beste verstaan? Hoe openbaart zich de gnosis aan ons? Hiervoor werd al opgemerkt, dat er in het gnostisch denken sprake is van twee orden; de orde, de natuurorde,  waarin wij leven is het aardse levensveld. De hogere orde bestaat uit de volstrekt ongerepte geestelijke wereld, die ook wel het Pleroma wordt genoemd, of het Koninkrijk, het Vaderhuis. Nu wordt de allerhoogste Vader, het goddelijke, als absoluut transcendent gezien en daarmee onkenbaar. En toch is diezelfde transcendentie en onkenbaarheid aanwezig in onszelf, maar dan in een onbewuste staat. Dat maakt de gnosis tot een pad van zelfverwerkelijking, tot zelfrealisatie. De vraag doet zich daarbij vaak voor: wat moet ik doen om die zelfrealisatie, wat toch zo mooi en aantrekkelijk klinkt, te verkrijgen? Moet ik mediteren, moet ik een meester of goeroe zoeken? Moet ik vegetarisch eten of mij terugtrekken in een berggrot of klooster?

Op al deze vragen zal ‘nee’ gezegd worden. De genoemde activiteiten zijn zeker geen verkeerde dingen voor de onrustige en zoekende mens van vandaag, maar het zijn geen formules om de gnosis te kunnen verkrijgen. Sterker, ze kunnen je misschien wel in de weg zitten, omdat al die activiteiten een Ik-dienend karakter hebben en het is juist die Ik die een stapje terug zou moeten doen. Maar wat dan? kan de wanhopige ziel zich afvragen. Het is zeker niet verkeerd om naar de woorden te luisteren van hen, die het gnostische pad reeds eerder bewandelden en daar enkele goede raadgevingen bij hadden. Boeddha zei eens daarover: als je je bewust bent van het werkelijke als het werkelijke, en van het niet werkelijke als het niet-werkelijke, bereik je het werkelijke door zo het juiste denken te volgen. Misschien te filosofisch? Luister dan eens naar de woorden van de apostel Paulus:

 

‘Keer je af van het kwade, en hecht je aan het goede.

Wees in broederliefde elkander genegen

en in eerbetoon elkander ten voorbeeld.

Als je hoop koestert, wees dan blij,

als je in de verdrukking zit, heb dan geduld,

als je bidt, doe dat dan volhardend,

en wees gastvrij voor iedereen.

Je moet hen die je vervolgen, zegenen, niet vervloeken.

Kom tot harmonie samen,

zoek geen hoge dingen op maar schik je in het eenvoudige.

Vergeldt niemand kwaad met kwaad,

heb het goede voor met alle mensen, en wreek jezelf niet’.

 

Maar ook de monnik Benedictus wijst een weg aan welke de zoeker tot een licht zou kunnen worden, hij beschrijft die weg in zijn zogenaamde ‘Regel’, welke bekend is geworden als de ‘Regel van Benedictus’. Hij spreekt daarin ook over het de smalle weg die naar het leven voert, zoals de Christus ons dat leert met de woorden: ‘want nauw is de poort en smal de weg die naar het leven voert en weinigen zijn er die hem vinden’. (Matth.7:14).

De mens die op een brede weg wandelt is met vele dingen bezig om zijn zelfrealisatie te bereiken, zijn weg is breed, want hij volvoert vele handelingen. Het zich voortbewegen op de smalle weg is het zich onthouden van al die handelingen; slechts je diepste innerlijk, je geweten, je stilte volgen is genoeg, de rest is lawaai.

 

In de wereld zijn er verschillende stromingen welke het gnosticisme prediken en onderwijzen. Heel bekend geworden zin de katharen uit zuid-Frankrijk, de bogomielen uit oost Europa en de Rozenkruisers uit west-Europa. In Irak bestaan nog nog steeds de Mandeeën, een oude gnostische groepering, onzichtbaar voor de massa. De rozenkruisers maakten zichzelf bekend in het jaar 1614 met een anoniem geschrift, welke de Fama Fraternitatis genoemd werd, de ‘Roep der Broederschap’. Hoewel zij ernstig bedreigd werden door de kerkelijke instituten en velen van hen hun leven moesten beëindigen op de brandstapel, is zij nog steeds actief als Orde, welke zich tot doel gesteld heeft om de gnostische kennis te allen tijde aan de ware zoeker door te geven, zonder kerkelijke muren, verplichtingen of contributies. Haar genezingswerk neemt een belangrijke rol in, zoals dat door een der regels van de Fama Fraternitatis in 1614 geformuleerd werd: de rozenkruiser moest zorgen voor een helder en genezend krachtveld, welke hij zonder geld of enig ander ruilmiddel moest aanwenden voor een ieder die daarom verzocht, waarbij onder genezing niet alleen het lenigen van fysieke en geestelijke nood wordt verstaan, maar ook het teniet doen van onwetendheid.

 

Laten we besluiten met een kort vers uit het Thomas Evangelie, waarin wij lezen:

‘Jezus zei:

laat hij die zoekt niet ophouden met zoeken totdat hij vindt

en als hij vindt zal hij verontrust worden

en als hij verontrust is zal hij zich verwonderen

en hij zal heersen over het Al.

  

Terug